Biografie

Lieke van Duin ging in Ede naar de basisschool, naar het Christelijk Streeklyceum (HBS-B) en naar de PABO. Aan de VU en de UVA te Amsterdam studeerde ze in 1978 af als socioloog van kunst en cultuur. Daarna schreef zij over theater (De Groene Amsterdammer, Toneel Teatraal, Trouw), Vooral over allochtoon en niet-westers theater.

Zij maakte verschillende onderzoeksreizen:naar Cuba voor het volkstheater (1980-’82) en naar Ghana om de roots van de Afro-Caribische Anansi-verhalen op te sporen (’88). Van 1989 tot 1998 was zij recensent jeugdliteratuur voor dagblad Trouw en van 1992-1994 redacteur van het vakblad voor kinder- en jeugdboeken Literatuur zonder Leeftijd. Ze had speciaal aandacht voor prentenboeken, kinderbijbels, volksverhalen en niet-westerse verhalen. Om erachter te komen wat kinderen kan weerhouden van lezen volgde zij de opleiding Remedial Teaching, en was enkele jaren remedial teacher en boekenjuf op een basisschool in Amsterdam Oud-West.
Nu werkt zij voor uitgeverijen, o.a. als adviseur, auteur, vertaler en bewerker. Ze was docent in de post-HBO cursus Oordelen over kinder- en jeugdboeken van IBBY (International Board of Books for Young People) en geeft lezingen voor kinderen en volwassenen over kinderboeken (waaronder die van haarzelf) en over de Anansi-verhalen. Van 2007-2011 schreef Lieke over kinderboeken voor het blad Kinderopvang. Samen met Jos van Hest maakt zij lessuggesties bij alle boeken die de Woutertje Pieterse Prijs hebben gewonnen. Met Mireille Geus en Corien Oranje schreef zij de Jeugdbijbel, met illustraties van Irene Goede, waarvan H.K.H. Prinses Beatrix in juni 2014 het eerste exemplaar in ontvangst nam, plus acht exemplaren voor al haar kleinkinderen. Nieuw aan deze uitgave is dat de verhalen niet zijn geschreven vanuit een alwetende verteller maar vanuit de Bijbelse personages zelf.

Lieke: ‘Het kan raar lopen, want ik ben pas van kinderboeken gaan houden toen ik al volwassen was. Dat was toen ik zelf een kind kreeg, en op zoek ging naar boeken om voor te lezen. Op een dag stapte ik met mijn zoontje in de buggy de kinderboekwinkel in Amsterdam in. Ik viel haast om van verbazing: zóveel prachtige boeken voor kinderen waren er. Waarom had ik dat nooit eerder ontdekt? Ik begon te lezen en te kijken en te lezen. En ben nooit meer gestopt. Zoveel moois was er. Zoveel om in te halen.

Als kind las ik heel weinig. Ik was een doe-kind, dat liever knutselde en hutten bouwde. Mijn vader las de kinderbijbel van Anne de Vries voor, en omdat ik de oudste van vijf kinderen was, kreeg ik die vijf keer voorgelezen. En ken die dus uit m’n hoofd. Er waren niet veel kinderboeken in huis. In de Soete Suikerbol, en Rozemarijntje van W.G. van de Hulst. Reinaart de Vos en De baron van Münchhausen. Later heb ik wel Reis door de nacht van Anne de Vries in één ruk uitgelezen, en Afke’s tiental van Nienke van Hichtum. En toen de bezorger van deMargriet elke maand een boek van Karl May meebracht, vochten mijn broers, zusjes en ik erom wie dat het eerst mocht lezen.

Het kan raar lopen, want al gauw werd het lezen: spelen. Tijdens onze zomervakanties op Terschelling speelden we met een heleboel nichtjes en neefjes, vriendjes en vriendinnetjes de verhalen over Winnetou en Old Shatterhand uit in de duinen. We begonnen daar in januari al maskers en kostuums voor te maken. Zelf wilde ik per se Winnetou spelen. Dat vond ik zo’n edel mens, zo wou ik ook wel zijn. Dat Winnetou een man was en ik een meisje kon me niets schelen. Ik had ook een schrift met indianenwoorden. Een bladzijde met woorden in de Apachetaal, een bladzijde met woorden in de Comanchetaal, één met Zwartvoetindianentaal, enzovoort. We hadden twee partijen: indianen tegen cowboys. Met briefjes in geheimtaal, verstopt in konijnenholen. Mijn nichtje was dubbelspion. Ik dacht dat ze voor ons spioneerde, maar ze spioneerde ook voor de vijand, de gemenerik! Gelukkig vond mijn broer een pijp op het strand. Dat werd onze vredespijp. En toen konden we vrede sluiten.

Voor mijn tiende verjaardag kreeg ik een sprookjesboek. Bah, wat stom! dacht ik toen (maar durfde dat niet hardop zeggen): een sprookjesboek! Kinderachtig! Niet eens echt gebeurd! Het kan raar lopen, want nu ben ik dol op sprookjes! Ik heb ontdekt dat een verhaal niet echt gebeurd hóeft te zijn om toch waar te zijn. Ja, serieus: sprookjes kunnen heel erg wáár zijn! Denk maar aan de verhalen over de slimme spin Anansi. Een pratende spin, dat kan natuurlijk niet. Maar waarom zijn die verhalen zo populair? Omdat mensen in stilte altijd wel iets van zichzelf in Anansi ontdekken. Iets dat waar is.’